Huwelijkse voorwaarden aanpassen vlak voor het overlijden is niet automatisch fraus legis
In 2015 trouwden een man en een vrouw die al jarenlang een liefdesrelatie hadden, in gemeenschap van goederen. Op 19 oktober 2017 wijzigden ze echter hun huwelijksregime naar huwelijkse voorwaarden, waarbij de vrouw recht kreeg op 90% van alle schulden en bezittingen, en de man op slechts 10%. Toen de man op 9 december 2017 overleed, bleek de vrouw de enige erfgenaam te zijn. De inspecteur beweerde dat het leerstuk van fraus legis van toepassing moest zijn op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. Het Hof Amsterdam en Advocaat-Generaal IJzerman waren het hiermee eens en concludeerden dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden in maart 2023 slechts fiscale motieven diende. Onlangs heeft de Hoge Raad hierover een definitief oordeel geveld.
De inspecteur, het hof en de A-G stelden dat het vermijden van erfbelasting het hoofdmotief was voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, met name gezien de timing ervan, kort voor het overlijden van de man. Bovendien kon de vrouw geen geldige zakelijke redenen aandragen voor deze huwelijkse voorwaarden. De begunstiging van de vrouw vond plaats binnen 180 dagen voor het overlijden van de man en werd beschouwd als vergelijkbaar met een schenking. Volgens artikel 12 van de Successiewet werd deze begunstiging dan ook beschouwd als een erfgenaamsverkrijging. Wat was het oordeel van de Hoge Raad hierover?
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad stelt vast dat het aangaan van huwelijkse voorwaarden geen schenking is. Dit is niet anders als de echtgenoten, zoals in dit geval, volgens de huwelijkse voorwaarden voor ongelijke delen zullen zijn gerechtigd tot goederen van de huwelijksgemeenschap. Maar het aangaan van huwelijkse voorwaarden kan in uitzonderlijke gevallen wel als wetsontduiking (fraus legis) worden aangemerkt. Een dergelijk geval doet zich voor als:
- het ontgaan van erfbelasting het doorslaggevende motief voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is geweest: én bovendien
- het in strijd zou komen met doel en strekking van artikel 1, lid 1, aanhef en onder 1° SW als de vermogensverschuiving ten gevolge van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en het vervolgens overlijden van één van de echtgenoten, niet zou worden aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht. Dit doet zich bij huwelijkse voorwaarden als de onderhavige voor als op het moment van het aangaan daarvan zo goed als zeker is dat de echtgenoot die daardoor voor het kleinste deel is gerechtigd tot het gemeenschappelijke vermogen, eerder zal overlijden dan de andere echtgenoot. En dat daardoor de hiervoor bedoelde vermogensverschuiving zich zal voordoen. In een zodanig geval moet worden aangenomen dat de wijziging in de gerechtigdheid tot het gezamenlijke vermogen, geen andere praktische betekenis kon hebben dan het vermijden van erfbelasting.
In de onderhavige zaak wordt niet voldaan aan de hiervoor genoemde criteria. De inspecteur heeft namelijk geen feiten en omstandigheden aangevoerd die (mits bewezen) de conclusie kunnen dragen dat op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden zo goed als zeker was dat de man eerder zou overlijden dan de vrouw. Daarom is er geen reden om de bevoordeling van de vrouw als gevolg van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden, met toepassing van fraus legis als een verkrijging krachtens erfrecht aan te merken. Daarom kan de aanslag erfbelasting niet in stand blijven.
Bron: Fiscount